Achtergrond van de Armeense kwestie
"Dit komt op een totaal van 1.194.873 Armenen uit het voormalige Ottomaanse Rijk die na de Eerste Wereldoorlog levend en wel zijn geteld door de Volkenbond. Het Ottomaanse Rijk/Turkije was overigens geen lid van de Volkenbond, de telling is verricht door de Geallieerden."
In 1914 brak de Eerste Wereldoorlog uit. Het Ottomaanse Rijk probeerde zich in aanloop van de Eerste Wereldoorlog te allieren met Groot-Britannië en Frankrijk, maar dit was tevergeefs. Groot-Britannië en Frankrijk allieerden zich met Rusland, en gebruikten het nationalisme om in het Ottomaanse Rijk voorheen niet bestaande staten te creëren.
Zo onstonden voor de Eerste Wereldoorlog al landen als Griekenland (1829), Moldavië (1877), Roemenië (1878), Servië en Montenegro (1878), Tunesië (1881), Sudan (1889), Bosnië en Herzegovina (1908), Libië (1912), Bulgarije (1912), Macedonië (1913), Albanië (1913), en Koeweit (1913). In November 1914 werden de strategische locaties Cyprus en Egypte door het Britse Rijk bezet.
In Circassië werd vanaf 1864 door het Russische Rijk de eerste moderne grootschalige ethnische zuivering van Europa gepleegd op de Islamitische Circassiërs.
Deze staten werden gevormd door slachtpartijen en deportaties. Systematische etnische zuivering werden gepleegd in gebieden waar de Turkse bevolking de meerderheid vormden. De Turken kenden alleen uitzichtloze ellende in dit tijdperk.
In het oosten van Anatolië bevond zich een volk, de Armenen. Dit gebied stond al sinds ongeveer het jaar 1071 onder het heerschappij van de Turken, die zij destijds veroverden op het Oost-Romeinse Rijk. De Armenen vormden ongeveer 16% van de bevolking van oost-Anatolië dat door Westerlingen soms 'Ottomaans-Armenië' wordt genoemd. In de stad Van was ongeveer een derde van de populatie Armeens, in de andere gebieden was dit percentage beduidend lager.
Decennia eerder werden al Armeense terreurorganisaties zoals de Dashnak (ook wel bekend als de Armeense Revolutionaire Federatie) (Rusland 1890) en Hunchak (Zwitserland 1887) gevormd om het Ottomaanse Rijk te terroriseren.
Eind 1914 tot begin 1915 wist het Russische Rijk delen van het oosten van Anatolië te veroveren. Dit gebeurde simultaan met een massale opstand van de Armenen. Telegramlijnen werden honderden keren(!) doorgeknipt door Armeense bendes, waardoor het leger niet degelijk kon communiceren. Armenen die het Ottomaanse Rijk steunden werden vermoord, zoals de burgemeester van Van, Kapamacıyan.
In gebieden die door Rusland werden veroverd begon de ellende voor de Turkse bevolking, en in dit geval ook de Koerdische bevolking omdat zij ook Moslims waren, weer. Ook de Joodse bevolking van de stad Van werd volledig vermoord of verdreven.
Hierop schreef de Ottomaanse administratie op 27 mei 1915 de Tehcir Kanunu, oftwel de Relocatie Wet, uit. Het doel was om de Armenen van oost-Anatolië, naar gebieden te reloceren waar minder gevechten waren. Er werd gekozen voor de Aleppo, Beirut, Syrië, en Deyr-i Zor provincies, die zich voornamelijk in hedendaags Syrië en Lebanon bevinden.
Deze relocaties werden op een ongeorganiseerde en onverantwoorde wijze gedaan, waardoor er onnodig veel Armenen overleden. Academici schatten het totale aantal Ottomaans-Armeense slachtoffers tijdens de Eerste Wereldoorlog op ongeveer 200,000 tot 600,000 doden.
Bij dit aantal moet in acht genomen worden dat dit inclusief het aantal Ottomaanse Armenen is die bijvoorbeeld met de Russische troepen meevochten, het aantal Ottomaanse Armenen die stierven door natuurlijke omstandigheden, en het aantal Ottomaanse Armenen die stierven door oorlogsomstandigheden zoals ziektes en voedseltekorten.
Gezien de situatie kan het Ottomaanse Rijk niet verantwoordelijk gehouden worden voor het aantal Armenen dat overleed door oorlogsomstandigheden zoals ziektes en voedseltekorten. Het Ottomaanse Rijk was namelijk niet eens in staat om voor haar eigen leger te zorgen. Zo vertrok bijvoorbeeld de 24e divisie van het Ottomaanse leger met 10.057 man vanuit Istanboel naar Palestina, en waren bij aankomst slechts 4.635 in staat om te vechten — zonder ook maar een gevecht te hebben gehad!
Na de Eerste Wereldoorlog werd er op verzoek van de Geallieerden in de Volkenbond een telling van de Ottomaans-Armeense populatie verricht. Deze werd in 1921 gepubliceerd. 817.873 Armenen waren gevlucht naar landen buiten het Ottomaanse Rijk. Ongeveer 150,000 woonden er nog in Istanboel, ongeveer 131,000 in west Anatolië, en 95,000 Armenen waren bekeerd naar de Islam en nog woonachtig in oost Anatolië.
Dit komt op een totaal van 1.194.873 Armenen uit het voormalige Ottomaanse Rijk die na de Eerste Wereldoorlog levend en wel zijn geteld door de Volkenbond. Het Ottomaanse Rijk/Turkije was overigens geen lid van de Volkenbond, de telling is verricht door de Geallieerden.
Na de Eerste Wereldoorlog vonden ook de Malta-tribunalen plaats. Het Ottomaanse Rijk was verslagen en bezet door de Geallieerden, waardoor de Geallieerden vrijelijk toegang hadden tot alle archieven en documenten. Tijdens de Malta-tribunalen poogden de Geallieerden de Ottomanen te veroordelen voor de oorlogsmisdaden die tegen de Armenen waren gepleegd. Alle 144 Ottomaanse officieren werden echter vrijgesproken.
Op 31 maart 1921 stuurde de Britse Minister van Buitenlandse Zaken Lord George Curzon een telegram naar de Britse ambassadeur in de Verenigde Staten, Auckland Gedes, om informatie te verzamelen voor de Malta-tribunalen 'ten behoeve van vervolgingen'.:
"In Malta is een aantal Turken in handen van Zijne Majesteits regering die gearresteerd zijn wegens veronderstelde medeplichtigheid bij de Armeense massamoord ... Er zijn aanzienlijke moeilijkheden bij het leveren van bewijs van de schuld ... Ga alstublieft na of de overheid van de Verenigde Staten in het bezit is van bewijs dat van waarde zou kunnen zijn bij de vervolging." — Lord Curzon
Op 13 juli 1921 stuurde de ambassadeur een antwoord:
"Het spijt me u te informeren dat er niets gevonden is dat gebruikt zou kunnen worden als bewijs tegen de Turken die gedetineerd zijn in Malta. De geraadpleegde rapporten ... maken melding van slechts twee van de betreffende Turkse functionarissen, en waren in dit geval beperkt tot persoonlijke meningen van de schrijver over deze functionarissen, er werden geen concrete feiten gegeven die bevredigend belastend bewijs zouden kunnen vormen (...) Ik heb de eer om toe te voegen dat functionarissen op Het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken de wens hebben geuit dat geen enkele informatie die zij in dit verband verstrekt hebben gebruikt zal worden in een rechtszaak ... Gezien deze bepaling en het feit dat de rapporten die in het bezit zijn van het Ministerie toch geen bewijs tegen deze Turken bevatten (...) vrees ik dat er niets te verwachten is van enig verder verzoek om informatie aan de regering van de Verenigde Staten omtrent deze kwestie." — Sir A. Gedes
Zo onstonden voor de Eerste Wereldoorlog al landen als Griekenland (1829), Moldavië (1877), Roemenië (1878), Servië en Montenegro (1878), Tunesië (1881), Sudan (1889), Bosnië en Herzegovina (1908), Libië (1912), Bulgarije (1912), Macedonië (1913), Albanië (1913), en Koeweit (1913). In November 1914 werden de strategische locaties Cyprus en Egypte door het Britse Rijk bezet.
In Circassië werd vanaf 1864 door het Russische Rijk de eerste moderne grootschalige ethnische zuivering van Europa gepleegd op de Islamitische Circassiërs.
Deze staten werden gevormd door slachtpartijen en deportaties. Systematische etnische zuivering werden gepleegd in gebieden waar de Turkse bevolking de meerderheid vormden. De Turken kenden alleen uitzichtloze ellende in dit tijdperk.
In het oosten van Anatolië bevond zich een volk, de Armenen. Dit gebied stond al sinds ongeveer het jaar 1071 onder het heerschappij van de Turken, die zij destijds veroverden op het Oost-Romeinse Rijk. De Armenen vormden ongeveer 16% van de bevolking van oost-Anatolië dat door Westerlingen soms 'Ottomaans-Armenië' wordt genoemd. In de stad Van was ongeveer een derde van de populatie Armeens, in de andere gebieden was dit percentage beduidend lager.
Decennia eerder werden al Armeense terreurorganisaties zoals de Dashnak (ook wel bekend als de Armeense Revolutionaire Federatie) (Rusland 1890) en Hunchak (Zwitserland 1887) gevormd om het Ottomaanse Rijk te terroriseren.
Eind 1914 tot begin 1915 wist het Russische Rijk delen van het oosten van Anatolië te veroveren. Dit gebeurde simultaan met een massale opstand van de Armenen. Telegramlijnen werden honderden keren(!) doorgeknipt door Armeense bendes, waardoor het leger niet degelijk kon communiceren. Armenen die het Ottomaanse Rijk steunden werden vermoord, zoals de burgemeester van Van, Kapamacıyan.
In gebieden die door Rusland werden veroverd begon de ellende voor de Turkse bevolking, en in dit geval ook de Koerdische bevolking omdat zij ook Moslims waren, weer. Ook de Joodse bevolking van de stad Van werd volledig vermoord of verdreven.
Hierop schreef de Ottomaanse administratie op 27 mei 1915 de Tehcir Kanunu, oftwel de Relocatie Wet, uit. Het doel was om de Armenen van oost-Anatolië, naar gebieden te reloceren waar minder gevechten waren. Er werd gekozen voor de Aleppo, Beirut, Syrië, en Deyr-i Zor provincies, die zich voornamelijk in hedendaags Syrië en Lebanon bevinden.
Deze relocaties werden op een ongeorganiseerde en onverantwoorde wijze gedaan, waardoor er onnodig veel Armenen overleden. Academici schatten het totale aantal Ottomaans-Armeense slachtoffers tijdens de Eerste Wereldoorlog op ongeveer 200,000 tot 600,000 doden.
Bij dit aantal moet in acht genomen worden dat dit inclusief het aantal Ottomaanse Armenen is die bijvoorbeeld met de Russische troepen meevochten, het aantal Ottomaanse Armenen die stierven door natuurlijke omstandigheden, en het aantal Ottomaanse Armenen die stierven door oorlogsomstandigheden zoals ziektes en voedseltekorten.
Gezien de situatie kan het Ottomaanse Rijk niet verantwoordelijk gehouden worden voor het aantal Armenen dat overleed door oorlogsomstandigheden zoals ziektes en voedseltekorten. Het Ottomaanse Rijk was namelijk niet eens in staat om voor haar eigen leger te zorgen. Zo vertrok bijvoorbeeld de 24e divisie van het Ottomaanse leger met 10.057 man vanuit Istanboel naar Palestina, en waren bij aankomst slechts 4.635 in staat om te vechten — zonder ook maar een gevecht te hebben gehad!
Na de Eerste Wereldoorlog werd er op verzoek van de Geallieerden in de Volkenbond een telling van de Ottomaans-Armeense populatie verricht. Deze werd in 1921 gepubliceerd. 817.873 Armenen waren gevlucht naar landen buiten het Ottomaanse Rijk. Ongeveer 150,000 woonden er nog in Istanboel, ongeveer 131,000 in west Anatolië, en 95,000 Armenen waren bekeerd naar de Islam en nog woonachtig in oost Anatolië.
Dit komt op een totaal van 1.194.873 Armenen uit het voormalige Ottomaanse Rijk die na de Eerste Wereldoorlog levend en wel zijn geteld door de Volkenbond. Het Ottomaanse Rijk/Turkije was overigens geen lid van de Volkenbond, de telling is verricht door de Geallieerden.
Na de Eerste Wereldoorlog vonden ook de Malta-tribunalen plaats. Het Ottomaanse Rijk was verslagen en bezet door de Geallieerden, waardoor de Geallieerden vrijelijk toegang hadden tot alle archieven en documenten. Tijdens de Malta-tribunalen poogden de Geallieerden de Ottomanen te veroordelen voor de oorlogsmisdaden die tegen de Armenen waren gepleegd. Alle 144 Ottomaanse officieren werden echter vrijgesproken.
Op 31 maart 1921 stuurde de Britse Minister van Buitenlandse Zaken Lord George Curzon een telegram naar de Britse ambassadeur in de Verenigde Staten, Auckland Gedes, om informatie te verzamelen voor de Malta-tribunalen 'ten behoeve van vervolgingen'.:
"In Malta is een aantal Turken in handen van Zijne Majesteits regering die gearresteerd zijn wegens veronderstelde medeplichtigheid bij de Armeense massamoord ... Er zijn aanzienlijke moeilijkheden bij het leveren van bewijs van de schuld ... Ga alstublieft na of de overheid van de Verenigde Staten in het bezit is van bewijs dat van waarde zou kunnen zijn bij de vervolging." — Lord Curzon
Op 13 juli 1921 stuurde de ambassadeur een antwoord:
"Het spijt me u te informeren dat er niets gevonden is dat gebruikt zou kunnen worden als bewijs tegen de Turken die gedetineerd zijn in Malta. De geraadpleegde rapporten ... maken melding van slechts twee van de betreffende Turkse functionarissen, en waren in dit geval beperkt tot persoonlijke meningen van de schrijver over deze functionarissen, er werden geen concrete feiten gegeven die bevredigend belastend bewijs zouden kunnen vormen (...) Ik heb de eer om toe te voegen dat functionarissen op Het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken de wens hebben geuit dat geen enkele informatie die zij in dit verband verstrekt hebben gebruikt zal worden in een rechtszaak ... Gezien deze bepaling en het feit dat de rapporten die in het bezit zijn van het Ministerie toch geen bewijs tegen deze Turken bevatten (...) vrees ik dat er niets te verwachten is van enig verder verzoek om informatie aan de regering van de Verenigde Staten omtrent deze kwestie." — Sir A. Gedes